Brieven aan April Glaspie #10
Willem de Wolf (16/1/2020)

Dear April,

Ambassadeur Ronald Neumann krijgt elk jaar een kerstkaart van u. Hij vindt dat geweldig. Hij vindt u geweldig. ‘Een zeer gewaardeerde collega, April Glaspie’, zegt hij, ‘zo’n harde werker’. ‘En’, voegt hij eraan toe, ‘ze had een heldin kunnen worden. Als ze tenminste, nadat ze Bagdad had verlaten met Saddam Hoessein’s toezegging dat hij de vrede zou bewaren in haar zak, meteen naar Irak terug had kunnen vliegen toen ze tijdens een tussenstop in Londen zag dat hij Koeweit tóch was binnengevallen’. Dan had u, volgens hem, Saddam alsnog heel luid en duidelijk kunnen zeggen dat dit tegen alle gemaakte afspraken inging en dat het gevolgen zou hebben. En dan zou er wellicht geen oorlog zijn gekomen en had u uiteindelijk toch stevig en doortastend opgetreden.

Maar als u vanuit uw Londense hotelkamer met Washington belt voor instructies krijgt u minister van Buitenlandse Zaken James Baker niet aan de lijn, vervolgt ambassadeur Neumann. Of James Baker wilde niet aan de lijn komen, of u kreeg hem wel aan de lijn, maar hij gaf u de instructies om naar Washington door te vliegen. In ieder geval mocht u niet naar Bagdad terug om heldin te worden. ‘Toen hebben ze haar erin laten lopen’, concludeert Neumann. ‘Toen hebben ze gedacht, misschien is het prima zo. Nu Saddam Koeweit toch is binnengevallen. Want nu hebben we alle aanleiding om hem ongenadig militair te grazen te nemen. Blij toe dat ambassadeur Glaspie zich in eerste instantie niet al te ferm heeft opgesteld. Dan krijgt zij dat op haar boterham. En niet wij.’

Ambassadeur Neumann is een kleine man in een heel groot grijs pak. Hij heeft in Afghanistan en Bahrein gezeten en is ook regelmatig bij u in Bagdad geweest. Als hij tijdens ons gesprek af en toe wat in zijn stoel achteruit zakt, dan lijkt het een beetje alsof dat grote grijze pak een soort laken wordt, waar hij onder ligt. Hij heeft een heel innemende en geruststellende glimlach, die hij eigenlijk het hele gesprek op zijn gezicht houdt, en waar ik van alles op projecteer. Van: ‘April Glaspie, is dat wel spectaculair genoeg voor een toneelstuk?’. Tot: ‘ik weet dat het pak als beddengoed om me heen hangt, maar dat doe ik expres. Zodat jij er een grap over kunt maken.’

Zijn kantoorruimte staat vol met foto’s van hem naast oud-ministers, presidenten, koningen en sjeiks uit het Midden-Oosten, maar hier in Washington is zijn kantoor zo klein dat zijn bureau tegen een muur staat en niet los in de ruimte. Wat me in die kringen een belangrijk statusonderscheid lijkt. De vereniging waar hij de president van is, The American Academy of Diplomacy, behartigt de belangen van Amerikaanse diplomaten en de Amerikaanse diplomatie en heeft het moeilijk, zegt hij. Het zijn zware tijden. Nog nooit botsten de traditie en het protocol van de diplomatie zo met het opportunisme van de politiek. Het is niet eenvoudig om je vertrouwen te geven. Bij het afscheid drukt hij me de hand en vertelt dat het president Truman was, die zei dat als je een vriend in Washington wilt, je het beste een hond kunt nemen. ‘Maar April had een hond’, zeg ik. ‘Oh, dat wist ik niet’, zegt ambassadeur Neumann. ‘Jajaja’, zeg ik, ‘April Glaspie had een hond. Die reisde altijd met een hond’.

Sincerely,

Willem