Van alles naar Allen compileert ideeën van de Amerikaanse cineast Woody Allen tot een ‘oeverloos relaas’. Zijn relationele thema’s, zijn ironie op de intellectuele klasse, zijn zelfherhaling worden samengeperst tot een verhevigde, theatrale assemblage. De makers verwerkten hun indrukken bij het bekijken van Allens films tot een nieuw tekstgeheel, waarin psycho-analyse en vorm samen een hysterisch experiment aangaan.
Met een kwetsbare eerlijkheid wordt in de films van Woody Allen het grootstedelijke leven in beeld gebracht, waarin de complexiteiten van de man-vrouw relatie centraal staan.
De films zijn een neerslag van dialogen die zo weggeplukt lijken uit de spreekkamer van een psycho-therapeut.
In die zin laat Woody Allen zich niet alleen kennen als een psycho-analytisch avonturier, maar ook als een begenadigd observator die de taal tot zijn belangrijkste wapen mag rekenen. Hoe sterker de wanhoop, hoe tallozer de gesprekken en groter de verwarring.
Sublieme, vaak hilarische vondsten zijn op zich verre van aannemelijk, maar dragen wel bij tot het zegbaar krijgen van het onzegbare, omdat ze in een verrassende context geplaatst worden.
En daar wordt dan het cinematografisch talent en métier van Woody Allen duidelijk: een cineast die het kader van zijn medium aftast, in vraag stelt, herontdekt en opnieuw ironiseert. Hij houdt nooit op met het construeren en weer deconstrueren van zichzelf. Precies wat de KOE probeert te doen.