In de pers (13)
In de pers (13)
dereactor.org, Daniël Rovers (16/12/2014)
De Standaard, Geert Van der Speeten (24/11/2014)
Knack Focus, Els Van Steenberghe (11/11/2014)
De Morgen, Jan De Smet (10/11/2014)
Brussel Deze Week, Michaël Bellon (31/10/2014)
De Groene Amsterdammer, Loek Zonneveld (29/10/2014)
cuttingedge.nl, Emmi Schumacher (25/10/2014)
De Volkskrant, Vincent Kouters (24/10/2014)
NRC Handelsblad, Ron Rijghard (23/10/2014)
Het Parool, Simon Van den Berg (22/10/2014)
Theaterkrant.nl, Loek Zonneveld (21/10/2014)
DVHN, Eric Nederkoorn (2014)
Kinderen van Marx
dereactor.org, Daniël Rovers (16/12/2014)

Vreemd, een toneeltekst lezen die je diezelfde avond opgevoerd zag worden in het theater. Ik lees de zinnen in de sierlijk uitgegeven toneeltekst The Marx Sisters van Willem de Wolf (1961), maar mis meteen al de acteurs, ik mis hun stem, hun intonatie, hun toonhoogte, hun gebaren en zelfs hun sporadische versprekingen, hoewel ik die tijdens de voorstelling juist storend dacht te vinden. Het opgevoerde stuk was veel intenser en levendiger dan de woorden die ik nu in een stille keuken rond middernacht tot me neem, zodat ik, waarschijnlijk voor het eerst in mijn leven, zoiets als heimwee naar een voorstelling ervaar. Was het nog maar drie uur eerder, zat ik nog maar op de krakkemikkige stoelen van de theaterzaal naar die drie dappere toneelspelers te luisteren!

The Marx Sisters handelt over de twee dochters van Karl Marx, de zussen Laura en Eleonor, die van jongs af aan Tussy werd genoemd. Zij zijn de enige twee van de zeven kinderen van het gezin Marx die in 1889 nog leven, zes jaar na de dood van hun vader. In de zomer van dat jaar ontmoeten de twee zussen elkaar na lange tijd weer, op de dag dat Tussy, die als vakbondsvrouw het denkwerk van haar vader in de praktijk omzet, een enorme mensenmassa in Hyde Park zal toespreken tijdens een betoging voor de achturige werkweek.

Laura wordt gespeeld door Natali Broods, Sara De Roo neemt Tussy voor haar rekening. De twee actrices spelen een rol maar staan ook als zichzelf op de bühne. Ze becommentariëren het eigen personage en vertellen over hun associaties en ideeën naar aanleiding van het stuk – in de verantwoording achterin de uitgave wordt hun bijdrage nadrukkelijk vermeld. Ook de schrijver van de tekst, Willem de Wolf, staat op het podium. Hij begint de voorstelling door te vertellen over de aanleiding tot zijn stuk, de familiebiografie Liefde en kapitaal (2012) van Mary Gabriel, een boek over de lotgevallen van het gezin Marx. Gaandeweg vertelt hij over de revelatie die hij een jaar eerder had in een voetgangerstunnel in Triëst, toen hij een zigeuner zag die met zijn ene hand trompet speelde en met de andere een cassetterecorder probeerde te repareren die voor de begeleiding had moeten instaan. Het beeld barst van de betekenis, maar gelukkig wordt die er niet expliciet aan gegeven. De Wolf schrijft:

‘Het is iets sentimenteels wat hij speelt. Het galmt hartverscheurend tegen de tegelwanden van de tunnel en mijn neiging de dingen groter te maken dan ze in werkelijkheid zijn, zorgt ervoor dat ik dat moment heel veel lading geef, heel veel betekenis, dat ik het interpreteer als de – zeg – bekroning van een klein nauwelijks genoteerd vermoeden dat ik juist daarvoor, bij het afdalen van de tunnel had.’

Wat die revelatie is, doet eigenlijk niet terzake, belangrijker is de manier waarop De Wolf de aanloop ernaartoe beschrijft. Nu ik de tekst een paar dagen na de voorstelling voor de tweede keer lees, en overtyp, heeft die toch wel een soortgelijke kracht als de tekst die op de bühne werd uitgesproken. Ook omdat De Wolf een betere schrijver dan acteur is, iemand die het talent heeft zijn eigen twijfels, gedachten en gevoelsschommelingen op schrift te stellen en zo openbaar te maken in één nauwkeurige en niettemin tastende zin, in dit geval de bovenstaande zin die begint bij ‘Het galmt’ en eindigt bij het ‘afdalen van de tunnel’.

Wat is de vraag die dit documentaire-biografische toneelstuk aan de orde stelt? Je zou kunnen zeggen dat het gaat om de tegenstelling tussen engagement en zelfbehoud, en daarmee die tussen progressiviteit en conservatisme, maar juist zo’n algemeen politieke duiding maakt niet goed duidelijk wat er op het spel staat. Wellicht is het daarom beter eerst in psychologische, karakterologische termen te denken en te spreken van de tegenstelling tussen onverschrokkenheid en twijfel.

Tussy belichaamt de onverschrokkenheid – in het stuk is zelfs sprake van ‘roekeloosheid’ – die nodig is om in de politieke arena, en waarschijnlijk ook overal elders, überhaupt iets van de grond te krijgen. Alleen de onverschrokken idealisten krijgen genoeg aandacht en dus aanhangers om de wereld ten goede te veranderen. Laura staat voor de twijfel, niet alleen aan zichzelf maar ook aan idealen en samenhangende wereldbeschouwingen, een houding die ook wel scepsis heet. Het is een scepsis die leidt tot een door Tussy gehekelde ‘wil tot ontmaskering’, en die bij Laura zeker ook voortkomt uit de wil zich los te maken van de invloed van haar familie en eindelijk zichzelf te ontplooien.

Tussen de twee zussen speelt een kwestie over geld en over de eer van de familie. Een uitgever heeft het plan opgevat de briefwisseling tussen hun ouders uit te geven, maar Tussy wil dat niet. Ze is bang dat de antisemitische opmerkingen in de correspondentie – ‘We zijn verdomme zelf Joods’ – ten koste zullen gaan van de politieke boodschap van het werk van haar vader. Laura is het daar niet mee eens. Ze vindt dat de geschiedschrijvers er toch wel achter zullen komen en pleit voor uitgave; ze kan het geld heel goed gebruiken, want haar moeder was weliswaar van adel, maar haar vader heeft met zijn idealen het hele gezin in de armoede gestort.

Op dat moment in hun leven ontmoetten de twee zussen elkaar in Londen, aan het einde van de negentiende eeuw, in het midden van de massaal bezochte demonstratie in Hyde Park. Op de kleine bühne van het theater naderen Broods en De Roo elkaar tot op een halve meter en daar komt het tot een confrontatie tussen de filosofische scepsis en de politiek gelouterde overtuiging. Broods heeft een wat hoge stem en een ongeduldige blik die haar twijfel belichaamt. De overtuiging wordt vertolkt door De Roo, die een lagere stem, dieper liggende ogen, een zwaarmoediger toon heeft. Zij heeft het geloof, maar dat gaat gepaard met een zekere melancholie.

Laura/Natali: Voor een goede politica weet jij veel te veel dingen veel te zeker.
Tussy/Sara: Je hebt niets aan wat je voelt.
Laura/Natali: Is dat bourgeois?
Tussy/Sara: Je hebt er niets aan…
Laura/Natali: Of ijdel? Is het ijdel als je alles alleen maar tot jezelf verhoudt?

Tegelijk is de tegenstelling tussen beide karakters op het toneel lang niet zo helder als hierboven in een paar alinea’s geschetst. Er schuilt vaak twijfel in de overtuiging en de scepsis blijkt niet zelden onverzettelijk. Juist de politiek overtuigde De Roo is met haar wat schichtige ogen ten diepste onzeker, en in haar gepropageerde twijfel is Broods vaak wel erg overtuigd van zichzelf en het eigen gelijk. Zou je mogen zeggen dat in hun discussie de dialectiek – een begrip dat in deze context wel past – van hun persoonlijkheden, misschien zelfs die van twee tijdperken, aanschouwbaar wordt?

Natuurlijk kun je deze opgevoerde tegenstelling, en daarmee het hele toneelstuk, afdoen als een zoveelste herhaling van de debatten die in het postmodernisme werden gevoerd, waar volgens critici de epistemologische twijfel te vaak uitgesproken politieke standpunten onmogelijk maakte. Ik denk eerder dat het er een levensvatbare voorzetting van is. We zijn allemaal kinderen van Marx, dat is wat deze toneeltekst en deze voorstelling beweert. Een leven in een tijd die door de geesten van Marx wordt bewoond.

‘Natali’ is een kind van Marx omdat ze in haar uitgesproken wil tot zelfbehoud en comfort min of meer voldoet aan het beeld van de conservatieve kleinburger. Tegelijk heeft ze geprobeerd zich te emanciperen van die burgerlijke moraal; als twintiger begon ze in Het kapitaal en kwam met veel moeite vijftien woorden ver. ‘Sara’ was een kind van Marx toen ze tussen haar achttiende en drieëntwintigste, ‘de tijd dus waarin het ertoe doet’, zegt ze treffend in het stuk, deel uitmaakte van een groep politiek geëngageerde kunstenaars, waardoor ze zich een identiteit kon vormen. Dat is voor haar ook de betekenis van het theater, dat de mogelijkheid van de ‘verruiming’ biedt, maar evenzeer van ‘thuiskomen’. Het theater dus als manier om een gemeenschap te vormen, en een groepsidentiteit of zelfs klassenbewustzijn te kweken.

‘Willem’ ten slotte is ook een kind van Marx omdat hij twee zielen in zijn borst heeft huizen; de ene streeft (of zegt te streven) naar radicale verandering, de andere zoekt contemplatieve studie. Hij vertelt over zijn onderzoek in de bibliotheek van het Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam, waar een belangrijk deel van het Marx-archief opgeslagen ligt. Tegen zijn verwachting in is het daar, in dat als magazijn ogende gebouw, heel levendig en druk, al vraagt hij zich dan meteen ook af waarom hij eerder een doodse stilte verwachtte. Hij zegt:

Dat is toch niet alleen maar dat ik het ook al vanzelfsprekend begin te vinden dat alles wat in Nederland aan sociaal doet, aan historie, aan stilte, aan studie, aan uitstel en langzaam, uitgestorven of wegbezuinigd zou moeten zijn, dat het een wonder is of gewoon onachtzaamheid dat dit instituut überhaupt nog bestaat.

Tijdens deze spreektalige, aandoenlijke, typische De Wolf-claus werd er in de zaal even gegniffeld, enigszins besmuikt omdat de herkenning iets onbehaaglijks verraadde. Wat precies weet ik niet, misschien wel dat we allemaal voor onszelf al afscheid aan het nemen zijn van een wereld die door de sociaal-democraten is gevormd. Wij zagen de burgerlijke kunstinstellingen de afgelopen jaren eerst bedreigd en vervolgens voor een flink stuk (onder meer Het Theaterinstituut, Het Tropeninstituut inclusief theater en bibliotheek, Het Huis van Bourgondië, ‘t Barre Land) wegbezuinigd of gedecimeerd worden op grond van een nieuwe politiek die gebruikmaakte van een geconstrueerde klassentegenstelling van de ‘kunstelite’ versus de ‘hardwerkende Nederlander’.

‘Toneelspelen moet een liefhebberij blijven,’ zou Marx hebben gezegd en dat motto verschijnt achterop het doek tijdens een van de laatste scènes van het stuk. Natuurlijk herinnert dat aan het ook door tegenstanders veelvuldig overgenomen frame van de ‘linkse hobby’s’, dat wat een gemeenschap aan kunst en cultuur weet publiek te maken. In die zin is zelfs de klassenstrijd gekaapt door de nieuwrechtse politiek. Ook zij is een kind, een bastaarddochter, van Marx en zijn denken. Waarom hebben we ons hem afhandig laten maken?

Op het toneel nog twee sprekende momenten, niet terug te vinden in de tekst. Halverwege wordt er een vaandel uit de DDR aan het publiek getoond, met een tekst die de lof zingt van efficiëntie en arbeidsproductiviteit, en arbeid en de economische groei verheerlijkt. Heel neoliberaal in feite, merkt De Wolf met een hem kenmerkende weemoedige glimlach op.

Het stuk sluit af met een geprojecteerde foto van een bijeenkomst van marxisten, waarschijnlijk de door Tussy Marx georganiseerde tweede Internationale. De Wolf houdt een A-viertje in de lichtstraal van de projector zodat er steeds een laatnegentiende-eeuws hoofd op het blad papier verschijnt en zo als het ware een gastrol in het theater vervult. Het zijn stuk voor stuk mannen, tot het papier na lang zoeken eindelijk een vrouw vangt. Is dat dan de echte Tussy Marx, die in 1898, tien jaar na de betoging in Hyde Park, een einde aan haar leven zou maken nadat ze te horen heeft gekregen dat haar man heimelijk met een andere vrouw getrouwd was? En mocht dat zo zijn, wie hadden we dan voor ogen?

Nog iets over de klassenstrijd in het theater. In de week dat The Marx Sisters in première ging, verscheen in NRC Handelsblad een artikel van Ron Rijghard over de malaise onder Nederlandse toneelschrijvers. De klacht luidde dat ze niet voor de grote zalen konden schrijven. De schuld werd voor een groot deel bij een paar onbekende jonge schrijvers (Timen Jan Veenstra, 1984, Sytze Schalk, 1988) en hun werk gelegd. Tamelijk grotesk. Hoe kunnen zulke jonge mensen nu verantwoordelijk zijn voor iets wat iedereen die een schouwburg bezoekt nu al decennia kan constateren: grote gezelschappen spelen klassieke stukken of ze brengen bekende boeken of klassieke films op het toneel. Waarom? Omdat de regisseur/artistiek en zakelijk leider dat zo wil. En zeker ook de aartsconservatieve schouwburgprogrammeurs in het land. Dat is oud nieuws van zo’n twintig jaar geleden, toen zowat hetzelfde stuk in de courant stond. Het is een kwestie van economische macht, het bezit van productiemiddelen en zo, met de toneelschrijvers die als loonslaven fungeren, of erger nog, ZZP’ers. The Marx Sisters van Willem de Wolf is tegelijk amusanter, spannender en intelligenter dan het pathetische geweld van bijvoorbeeld Dantons Dood en The Fountainhead. Geef deze bevlogen en gerenommeerde maker eens de beschikking over een grote zaal!