In de pers (6)
In de pers (6)
Theaterkrant, Simon van den Berg (22/3/2013)
Antwerpse Kleppers, Dennis Janssens en Charlotte Larose (2013)
rekto:verso, Wouter Hillaert (2012)
de Morgen, Griet Op de Beeck (2012)
De wederopbouw van De Koe
rekto:verso, Wouter Hillaert (2012)

De Koe is rond met De wederopbouw van het Westen. Drie jaar heeft het Antwerpse trio daarvoor nodig gehad, en – zoals dat gaat met trilogieën – drie voorstellingen. Eerst was het Westen Wit, dan werd het Rood, en nu is het Zwart. Van wederopbouw lijkt dan ook weinig sprake. Alleen valt Zwart lang niet zo zwartgallig uit als je zou verwachten. Hoe het Westen ervoor staat, wordt bij De Koe het antwoord op de vraag: wat vermag kunst nog?

Voor Zwart hebben Peter Van den Eede, Natali Broods en Willem de Wolf de lat hoog gelegd. Ze gaan, zo laten ze hun publiek meteen weten, de hele geschiedenis vertellen tussen de eerste keer dat een kunstenaar zijn werk signeerde, en het Zwart Vierkant van Malevich, honderd jaar geleden. De geschiedenis van het artistieke zelfbewustzijn, zeg maar. Van het ontluikende zelfbewustzijn van de kunstenaar – ‘ik heb dit gemaakt’ – tot het sluitende zelfbewustzijn van de kunst zelf – ‘gedaan met afbeelden, leve kunst die naar zichzelf verwijst’. Zo schreef Malevich over zijn zwarte schilderij: ‘Kunst dient niet langer Kerk en Staat. Ze wil geen illustratie meer zijn van de mentaliteitsgeschiedenis. Ze gelooft dat ze op en voor zichzelf kan bestaan.’ Voor de Russische schilder was zijn pure abstractie een daad van emancipatie, een bevrijding. Maar zo is ze niet herinnerd. Zwart Vierkant is vooral een icoon geworden van ‘kunst om de kunst’, een opsluiting. Terwijl Malevich er een nieuw begin in zag, is het vooral begrepen als een eindpunt. Wat viel er na Zwart Vierkant nog aan kunst te creëren? Zwart Vierkant was een zwart gat.

De Koe heeft het daar niet expliciet over, maar toch valt de naam van Malevich niet toevallig. Zo schilderde de Rus naast Zwart Vierkant ook Rood Vierkant en Wit op Wit. De keuze van De Koe voor Wit, Rood en Zwart ligt in dezelfde traditie: een pure keuze voor kleur als vertrekpunt, met al haar emoties en associaties. Zo gaat het bij De Koe wel vaker: eerst wordt er voor nieuwe producties een sprekende titel gekozen, pas later zal die inhoud krijgen. Met ‘De wederopbouw van het Westen’, als noemer voor de hele trilogie, ging het net zo. De combinatie van die titels levert een boeiende spanning op. Spontaan leg je de link met De ondergang van het Avondland, de geschiedkundige studie waarin Oswald Spengler (kort na Zwart Vierkant) het Westen beschreef als een beschaving die ooit is ontloken, dan heeft gebloeid, en nu weer zou verwelken. Wit, rood, zwart. Die spanning – tussen Spengler en Malevich, tussen een cultuurkritische analyse en een louter artistieke zelfreflectie – kenmerkt de hele trilogie van De Koe, en bij uitstek Zwart. De staat van de kunst als de staat van de wereld. Kan er nog toekomst zijn?

Vooruitgang

Zwart begint zoals alle producties van De Koe: als een opgeruimd, ontspannen praatje naar de zaal. Er is deze keer ook live muziek, alsof dit slotdeel extra wil swingen. De onverbeterlijke knipoog waarmee Peter Van den Eede ons uitlegt dat De Koe heeft gezocht naar dat moment in de geschiedenis waarop het pessimisme zijn intrede deed, zegt meteen alles: zo donker Zwart is, zo licht wordt het gepresenteerd. Dat is nochtans geen sinecure, met de geschiedenisles die Willem de Wolf begint bij Luther. Schijnbaar losse details en poëtische beelden worden in sneltempo opgesomd en afgewerkt. De contrareformatie, de barok, een sprintje van Pascal naar Locke, en dan van Rococo naar de Romantiek: Zwart begint als een onnavolgbare spoedcursus mentaliteitsgeschiedenis. Tussenin vechten De Wolf en Van den Eede ook nog een robbertje uit over de perceptiefilosofie van Berkeley en Hume. Wat is er waar van wat we waarnemen? Het is een kwestie die zowel de kunst behelst, als een maatschappij die voorgoed is gaan twijfelen aan het bestaan van God, en steeds meer rechten geeft aan het individu. Het is de snelle schets van een wereld, het Westen, in de knop. Barstend van vooruitgangsgeloof.

Je kan je afvragen wat er dan zwart is aan Zwart. Het interessante aan de kleurenfilosofie van De Koe is dat ze nooit voortbouwt op de clichématige associaties. In Zwart krijgen we niet de nacht, niet de ondergang, noch de dood. In plaats van een doodlopend straatje maakt De Koe van Zwart veeleer een cirkelbeweging naar Wit. Dat eerste luik was in 2010 ontwapenend in al zijn naïviteit: jeugdherinneringen van de drie spelers aan een eerste kus, de eerste keer dat het woord ‘intellectueel’ viel, de aanschaf van een wit jasje, een ongerepte nieuwe keuken, … Het ging De Koe in Wit om naakt zijn en beginnen, zonder smet, zonder schuld, zonder twijfels. Binnen een cultuur die zich voortdurend uitput in apocalyptische fantasieën, werd dat vanzelf een utopisch gebaar. Ook omdat al die persoonlijke verhaaltjes niet bleven steken in makkelijke anekdotiek, maar clever verruimd werden tot een eerbetoon aan het pionierende Westen (met bijvoorbeeld beelden van de lancering van de Apollo XI naar de maan) én tot een voorstel voor de kunst: om terug spontaan en onbezwaard te creëren, terug oorspronkelijkheid te betrachten, vanuit een authentieke noodzaak, los van elke routine. Precies zo kwakte Van den Eede een pot witte verf op een leeg canvas, en parafraseerde hij Karel Appel: ‘Op de beste momenten zijt ge bezig, zonder zelf maar iets te willen, dienend aan de schilderkunst. Wat er ontstaat, weet ge nog niet, toch ontstaat er iets.’ Wit was de viering van het nu, van het unieke moment. Een speels en kinderlijk voorstel voor een lethargisch Westen in volle kredietcrisis.

Weinig theater is de jongste jaren zo mooi geslaagd in het schilderen van een suggestieve metafoor

Ook Rood ging voorbij aan passie, woede, hoogoplopende emoties. Het rode aan Rood was de overdaad aan verfijning, aan steeds nieuwe consumeerbare luxe, aan stralende verpakking. ‘Je moet zorgen dat iedereen voortdurend verblind is, meer knippert dan ziet, alles overbelichten, alles over-designen, alles over-dressen’, bezweerde Natali Broods, in de rol van Liz Taylor. Rood was in Rood de ontloken roos op zijn toppunt van glans, waar schoonheid en decadentie vechten om het overwicht. Rijp vlak voor rot. Al werd het Westen nauwelijks genoemd, de voorstelling ademde in al haar wufte zinloosheid precies dat levensgevoel tussen succes en leegte waar velen mee opstaan en gaan slapen. De Koe gaf er vorm aan, met een monochrome kleur als ingang. Je kon nooit echt vastpinnen hoe het trio dat effect bereikte, maar de suggestie was onomstotelijk: kleur als een nauwelijks benoembare emotie, perfect in lijn met Malevich– zelfs al kan teksttheater door zijn taligheid nooit de non-illustratieve abstractie van een schilderij bereiken. Wit en Rood legden in feite de omgekeerde weg af. Waar Malevichdoor abstractie concrete materie schiep, pure tastbare verf, creëerde De Koe uit heel concrete, soms zelfs triviale dialogen een abstracte sfeer, een levensgevoel dat het applaus lang overleefde. Weinig theater is de jongste jaren zo mooi geslaagd in het schilderen van een suggestieve metafoor. Een metafoor voor het Westen, sensitiever dan enig cultuurfilosofisch boek dat erover bestaat. Is dat het ultieme belang van kunst?

Stilstand

Het zwarte aan Zwart ligt in de som van Wit en Rood. Wat als vernieuwing en vooruitgang, ook in de kunst, aan overdaad gaan lijden? Het verschil met Wit en Rood is dat Zwart bezwaard wordt door een overbewustzijn van de geschiedenis. De Koe maakt dat heel aanschouwelijk. Zodra De Wolf over Luther begint, gaat zijn lesje als tekst meelopen op een van de zijwanden links. Je ziet vanuit de zaal de autocue van de voorstelling, als een verdubbeling van de informatie, die de informatie zelf verwart. En niet alleen de (kunst)geschiedenis, ook de dialogen die nog zullen volgen, rollen over de zijwand. De voorstelling wijst zichzelf aan, als een constructie. Rechts op scène verschijnen dan weer plaatjes bij praatjes: meesterwerken als Géricaults Vlot van Medusa, Davids Dood van Marat, en Friedrichs Wandelaar boven een zee van mist. Suggestie wordt gewisseld voor overdadige illustratie, of noem het educatie. Alleen wordt dat lesje (natuurlijk) niet volgehouden, en glijdt De Koe algauw in zijn favoriete conflict tussen de spelers zelf, over en door elkaar. ‘Waarom is de Beeldenstorm eruit gelaten? Wanneer is dat beslist?’ Terwijl de geschiedenis maar door blijft rollen, stokt het trio in een worsteling met zichzelf, in een problematisering van hun spel tijdens het spel. Naakt zijn en beginnen wordt hier eindeloos afstrippen en niet meer vooruit geraken. De kortste definitie van ‘crisis’.

Het zwarte aan Zwart ligt in zijn hoge metagehalte. Sinds Malevich de hele emancipatorische vooruitgangsgeschiedenis van de westerse kunst opzoog in een zwart gat, lijken zijn artistieke nazaten alleen nog te kunnen herkauwen, terug te kunnen kijken, te spelen met wat er al was. Sinds de kunst zich ontworsteld heeft aan Kerk en Staat, lijkt ze gedoemd om alleen nog zichzelf te beschouwen. Dat is de paradox van de doorgaande vernieuwing van de avant-garde: uiteindelijk wordt elk nieuw kunstwerk een herdenking van het vorige, en dus in de eerste plaats een deconstructieve en zelfs destructieve uitspraak over de kunst zelf. Het nieuwe ligt in de gevarieerde herhaling, de oneindige problematisering van zichzelf. Er is nu eenmaal te veel besef van de geschiedenis om er nog uit te kunnen stappen: alles is al eens eerder gedaan. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn, maar voor het Westen, met zijn lineaire (en niet circulaire) opvatting van tijd, is het dat per definitie wel. Een opbod van vernieuwing en vooruitgang verzandt hier uiteindelijk in een knagend gevoel van status-quo. Dat is wat Zwart in beeld lijkt te brengen: niet zozeer een neergang, maar een overactieve en uitpuilende stilstand.

Het is erg verleidelijk om die stilstand in de kunsten te projecteren op het hedendaagse westerse levensgevoel. Het gevoel dat er zovéél is, zoveel beelden, zoveel informatie en communicatie, dat je nergens meer aan toekomt. Dat de geschiedenis ons inhaalt, dat de technologische evolutie niet langer te volgen is, dat elke nieuwe EU-top en elk klimaatoverleg-van-de-laatste-kans in snelheid worden genomen door de beurseconomie. Dat er drie keer meer keuze is dan één consument kan behappen. Dat er alleen nog meningen over en weer vliegen over de vorm, en niet meer over de kern. Dat er visie en verbeelding mist, en dat iedereen dat ook voortdurend opnieuw aanduidt. We lijden niet aan een crisis, maar aan een metacrisis. We verliezen ons – net als De Koe in Zwart – in de herhaalde vaststelling van problemen, niet in het aandragen van oplossingen. Alles wordt, lekker democratisch, steeds weer in twijfel getrokken, terwijl er misschien enkel een beetje gelóóf nodig is voor de wederopbouw van het Westen. Alleen komen we, zo lijkt Zwart te suggereren, nooit verder dan een wedersamenstelling van het Westen – zowel artistiek als maatschappelijk. Het zwarte aan Zwart, kortom, is de eindeloos herhaalde vaststelling dat wit rood geworden is. Is het niet die vaststelling dat ons vandaag paralyseert?

Doorstart

Misschien is die interpretatie te makkelijk. De subtiele ironie van De Koe is nu eenmaal niet voor één gat te vangen, daarvoor is deze trilogie veel te meerduidig en te slim. Misschien typeert de retrospectieve vorm van Zwart niet zozeer het nostalgische pessimisme van het Westen, maar juist het utopische optimisme van de voorstelling zelf. Zo zit er aan het slot een scène waarin De Wolf – gevangen in de projectie van een zwarte zee met witte golven – stuwend voorleest wat er vlak voor de Eerste Wereldoorlog allemaal veranderde in Europa. ‘Iedereen breekt records, om de week worden records gebroken, snelheid wordt roesmiddel (…) Arbeidsprocessen moeten gerationaliseerd door nauwgezette analyse, werktempo en efficiëntie verhogen (…) Iedereen moet meer en meer ergens naartoe, haast overal haast, file, file (…) Het leven schiet voorbij als een wervelstorm, onzinkbaar schip zinkt, Titanic zinkt, geen tijd te verliezen, binnen luttele uren al in de kranten (…) Mens versus machine, iedereen wordt nerveus, ontredderde zenuwen op grote schaal, tienduizenden belanden in psychiatrische ziekenhuizen.’ Eigenlijk zegt Zwart dat het Westen-gevoel van vandaag ook dat van honderd jaar geleden is, en in die zin misschien wel continu in crisis. Zwart relativeert dat we in zwarte tijden leven. De Koe verlicht de duisternis, geeft kleur aan het crisisgevoel. Dat maakt, voor wie wil, een doorstart mogelijk.

Geldt dat ook voor de impasse van de kunst? Het slotbeeld van de voorstelling is er één vol dubbelzinnigheid. Terwijl de tekstprojectie van de geschiedenis het hele scènebeeld infecteert, zo overdadig dat het helwit wordt, persifleren Broods, De Wolf en Van den Eede Le déjeuner sur l’herbe, het ooit choquerende bosschilderij van Manet uit 1863. Alle drie gaan ze zitten, doodgemoedereerd voor zich uitstarend. Broods, naakt, heeft twee dildo’s rond haar nek hangen. De Wolf heeft een hoofdtooi vol exotische pauwenveren opgezet. En Van den Eede, in een pompeuze bontmantel en met een schepje op zijn kale knikker, rookt een gifgroene fake-sigaret. Kan de kunst na Malevich enkel zichzelf re-enacten, met hoogstens wat extra decadente stilering of lolligheid? Of is dat knipogende spel net haar kracht, want haar vrije verbeelding? Zeker is alleen dat De wederopbouw van het Westen soeverein is in zijn onderzoek naar de grenzen van suggestiviteit, van wat je voor een publiek wel en niet toont op een scène, en hoeveel interpretaties dat kan genereren. Zolang kunst met die suggestie een verhaal kan oproepen dat niet stopt bij zichzelf, is ze niet verloren. ‘Utopie betekent letterlijk ‘nergens’’, zo heeft Van den Eede eerder in de voorstelling al opgemerkt. ‘Niks. Leeg. Zwart.’

Deze trilogie zingt van het Westen niet de zwanenzang, maar laat er de verdiensten en de gevaren van zien, om te besluiten dat een kinderlijk spel met betekenissen het laatste is wat het ooit mag opgeven. Zo De Koe hier niet het Westen wederopbouwt, dan toch minstens zichzelf. Na een paar jaar van vrij voorspelbaar werk is De wederopbouw van het Westen een gedroomde doorstart gebleken. Intelligent, veelzijdig, toegankelijk, schalks. En laat dat meteen ook maar de slotsom zijn. Oswald Spengler had het mis. Neergang is nooit per definitie het laatste stadium. Wie vandaag in Sint-Petersburg Malevich’ Zwart Vierkant gaat bekijken, zal trouwens merken dat het al lang niet meer volledig zwart is. Er zijn barstjes in gekomen. Er schijnt wit doorheen.

Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.

‘Zwart’ speelt tot 23 februari in de Minard in Gent, en in maart nog in Overijse, Wilrijk, Strombeek en Oudenaarde. De hele trilogie is nog te zien op 22-24 maart in Amsterdam en op 26 april in Rotterdam. Info: www.dekoe.be.